Herinneringen uit de oorlog van DSO leden.
In deze extra DSO Nieuwsbrief verhalen over de bevrijding en de periode daarna.
Bevrijding van Assen, door Jacqueline van Leusen
We woonden aan de Alteveerstraat dichtbij de sluis en de trambrug over het Noord-Willemskanaal. Kennelijk strategische punten, zowel voor de Duitsers als voor de naderende geallieerden. De Duitsers hadden dicht bij de sluis loopgraven gegraven en er afweergeschut geplaatst. Voor mijn ouders een teken dat er wel iets kon gebeuren in onze rustige straat.
Mijn vader volgde het ondergrondse nieuws en wist begin april al dat de geallieerde troepen naderden. Daarom maakte mijn vader van onze kelder een schuilkelder voor 6 personen: vader, moeder, hulp, broertje van 9, een baby van 2 maanden en ikzelf, 8 jaar. De kelder werd leeggehaald, de wekflessen met eten ergens anders neergezet. De planken zo langs de kant geplaatst dat er voor iedereen een plekje was om te zitten of te liggen. Het plafond werd aan de buitenkant bedekt met ijzeren platen, mochten er kogels vallen of iets anders. Wij zaten goed beschermd.
Alle ramen aan de straat waren geblindeerd met karton en de grote voorruit niet alleen met karton maar ook met onze stelten.De spanning steeg en in de nacht van 12 april was het zover. We hoorden het lawaai van rijdende tanks, kanonschoten, geweerschoten én glasgerinkel. Toen werd het stil. Dit was onze bevrijding!Voorzichtig namen we de ravage in huis op. Boven waren alle ruiten kapot. Alleen de grote ruit met de stelten had het overleefd, net als wij in de kelder.
Bevrijding, door Lambert Oosting
Op de dag dat de bevrijding van ons dorp verwacht werd zaten mijn ouders, zusje en ik in een gat in de grond in de boomgaard van onze oom die ook in het dorp woonde. We hoorden plotseling schieten en kwamen er Duitse soldaten door de boomgaard gerend. Even was het stil en toen kwamen de Amerikaanse soldaten door de boomgaard geslopen. We waren bevrijd. Door de hoofdstraat reden militaire voertuigen met aan weerszijden lopende soldaten. Het toegestroomde volk juichte hen toe. Toen kwam er voor mij een naar moment. Er kwam een tank aangereden met op de voorplecht het lichaam van een dode Duitse soldaat. De eerste dode mens die ik zag. Waarom had men die dode man daar neergelegd? Meerdere antwoorden zijn er mogelijk.
Honger, door Anneke Oosting
We hadden honger. Ik had nog 3 broers en het kostte mijn ouders veel moeite om hun 4 kinderen en henzelf van eten te voorzien.
Gelukkig woonden we in de Bollenstreek en regelmatig was er een voorraadje tulpenbollen in huis. Mijn moeder was niet zo’n keukenprinses, maar ze deed verwoede pogingen om toch wat variatie aan te brengen in het tulpenbollenmenu. We kregen ze voorgeschoteld in de vorm van pannenkoeken, pap, gebakken, gestoofd etc. Maar altijd was er die onmiskenbare weeïg/zoete smaak en geur van de bollen. We waren er geen van allen van onder de indruk. Maar moeder was streng: het bord moest leeg….
Op een later tijdstip stond ik aan de hand van mijn moeder te kijken naar vliegtuigen waaruit parachutes tevoorschijn kwamen met voedselpakketten. Een dag later aten we Zweeds brood. Nog nooit zoiets lekkers geproefd! Ook stond er in onze keukenkast een groot blik met crackers. Eveneens een geweldige traktatie!
Parachutes, door Anneke Oosting
Behalve voor de voedselpakketten werden parachutes ook voor andere doeleinden gebruikt. Mijn moeder naaide voor haar nichtje, een prachtige bruidsjurk van de stof. En, geluksvogel die ik was, ook voor mij, als bruidsmeisje, toverde zij op haar stokoude naaimachine een supermooie outfit tevoorschijn. Wel hoorde ik regelmatig gesprekken over bijpassende schoenen die waarschijnlijk niet te krijgen waren. Ik paste mijn jurk en was supertrots. Op de avond voorafgaande aan de bruiloft, maakte mijn moeder, met behulp van suikerwater en reepjes stof, pijpenkrullen in mijn steile haar. Mooier kon het niet worden….
Van de bruiloft zelf herinner ik mij niets. Maar wel van de bruidsfoto! Daarop stond een knap bruidspaar met een klein bruidsmeisje met pijpenkrullen en een prachtige jurk. Maar toen zag ik ze pas echt goed: die afschuwelijke, bruine, hoge veterschoenen onder die fraaie robe.
En elke keer als ik bij het bewuste echtpaar op bezoek was, keek ik schichtig naar het dressoir. Tot in lengte van jaren zou ik die trouwfoto daar zien staan. Een mooi tafereel met als blikvanger die oerlelijke bruine schoenen van het bruidsmeisje.
Ondanks deze dissonant heeft het huwelijk van de echtelieden er niet onder geleden. Beiden zijn nu 95 jaar oud en nog steeds bij elkaar…….
Tante Anna, door Otto Berman
Een waar gebeurd sprookje.
Zij was een krakkemikkige lieve oude dame, ik een achtjarig jongetje. We waren deel van een grote familie: mijn ouders, zes kinderen, vier joodse onderduikers; zij was een van hen.
Ik zie het nog voor me: met z’n allen aan tafel, een gezellige maaltijd. Plotseling hevig bellen, mannen aan de achterdeur, die naar binnen stormden: een overval!
Het wonder: iedereen overleefde dit, maar tante Anna wel op een heel speciale manier: mijn vader, die huisarts was, zei, dat ze te ziek was om te vervoeren. En dus vertrok ze niet, zoals onze andere onderduikers, in een overvalwagen, maar in een ziekenwagen. Ze bleef tot de bevrijding in het ziekenhuis.
En dit was de bevrijding: soldaten, tanks, iedereen op straat, dol van blijdschap. En dit was ook de bevrijding: tante Anna kwam terug! Er waren geen auto’s, maar zij kwam in de koets, met paarden. De koningin van het feest!
Ziek, door Anneke Oosting
Vlak na de oorlog werden twee van mijn drie broers ziek. Ook ikzelf lag in de ziekenboeg. Die ziekenboeg bestond uit onze voorkamer waarin bedden en een ledikantje stonden. Op voorschrift van de artsen moest het koel en luchtig zijn in de kamer. Daarom werden de bovenramen uit de kozijnen gehaald zodat het “heerlijk” kon doortochten. Mijn moeder liep in haar winterjas door het huis… Elke ochtend werden we een voor een op tafel gezet en van top tot teen met koud water gewassen. Daarna kregen we de zo gehate lepel levertraan met als zoethoudertje een lepel suiker. Ook moesten we pap eten, veel pap…. en eieren…
We voelden ons niet echt ziek. Allemaal hadden we een plank over ons bed waarop we konden puzzelen, lezen, knutselen. Van oude lapjes maakten we stoffen poppen. We bonden er een touw om en gooiden die door de open bovenramen naar buiten. Daar stonden de buurkinderen. Ze probeerden uit alle macht de poppen te pakken te krijgen, die wij steeds op het juiste moment omhoogtrokken. Toch nog wat contact met kinderen uit de buurt. Op gezette tijden kregen we controle van de wijkzuster. Zuster Ketel genaamd. Een strenge zuster, geheel in het wit gekleed met een zwart kapje om het hoofd. Zij kwam altijd onverwacht en als zij zag dat we nogal druk bezig waren, maande ze ons tot kalmte, met als dreigement dat als we ons niet rustig hielden, we naar een sanatorium gestuurd zouden worden, ver weg van huis. En dat was een scenario waarin we niet terecht wilden komen. Wij waren dus muisstil als zuster Ketel de kamer inkwam. En heel timide.
In de zomer werden de bedden onder het afdak in de tuin gezet en verbleven we hele dagen buiten in bed.
Regelmatig werden we gecontroleerd. Daarbij werd er bloed afgenomen en werden er röntgenfoto’s gemaakt van onze longen. Daarvan herinner ik mij de urenlange wachttijden in wachtkamers en de prik waar ik mij niet zo op verheugde. Gelukkig liep het voor ons allen goed af en hebben we geen nadelige gevolgen ondervonden van deze ziekteperiode die waarschijnlijk te wijten was aan een lange periode van ondervoeding.